Onlangs trad een vriendin in het huwelijk (of eigenlijk traden drie bevriende stellen in het huwelijk, maar dat terzijde) die een zeer verfijnd oog heeft voor het herkennen van vogelsoorten. Op haar vrijgezellenfeest en tijdens de bruiloft werd er veelvuldig gerefereerd aan haar ornithologische onderscheidingsvermogen.
Zelf heb ik niet half zoveel kennis van vogels als zij, maar in mijn
kindertijd mocht ik toch een veelheid aan vogelsoorten leren. Niet door
intrinsieke motivatie, overigens, maar door een samenloop van omstandigheden.
Mijn ouders schaarden jonge koeien en paarden in, op natuurpercelen in het
toen nog vrij jonge Lauwersmeergebied. Die opfokweiden waren schaars en dankzij
de uitmuntende samenstelling van het voedsel ook nog razend populair: uit alle
windstreken van Nederland, en zelfs uit Duitsland en België, werden jonge
hengsten gebracht om een zomerlang te socialiseren in de kudde. Dagelijks moest
zo'n kudde natuurlijk gecontroleerd worden en daar begon de ellende, want hoewel
ik noodgedwongen mee moest en me niks mooiers kon voorstellen dan die groepen
paarden op de prairie tegen dat water, werd ik iedere keer ‘onmeunig’ misselijk
achterin de auto.
De gemoedelijke Simca was in de jaren tachtig ongetwijfeld hip and
happening, maar uiteindelijk moest ze met haar rode lakje worden ingeruild
tegen een Frans modelletje en daarin kampte ik al na drie bochten met
wagenziekte. Om me af te leiden van die vermaledijde misselijkheid, mikten mijn
ouders met enige regelmaat de vogelwaaier naar de achterbank. Kees Kervels' Handige
Wandelwaaier Vogels, om specifieker te zijn, waarin een keur aan weidevogels
geïllustreerd werd opgesomd. Er huisden nogal wat lepelaars, scholeksters en
grutto's in het Lauwersmeer, zo leerde ik.
Het toeval wil dat datzelfde Lauwersmeer nu voelt als mijn 'verlengde
achtertuin', daar mijn goudbekrulde thuisgenoot een akkerbouwbedrijf runt dat
eraan grenst. De grond waarop de kazerne gebouwd werd hoorde eens bij die
boerderij, en er zijn percelen bij die liggen naast de voormalige opfokweiden -
in die zin is mijn thuisgenoot met zijn vroegere buurmeisje onder de pannen, volgens
zijn vergezochte redenering.
Weidevogels hebben we dan niet veel op het erf, maar verder wemelt het hier van de gesnavelde vrienden (Gevederde Vrienden durf ik niet te schrijven, het lugubere verhaal van Jan Wolkers indachtig...). Hoe die in het Gronings genoemd worden zal van streek tot streek wat verschillen. Hier hebben we zwaluwen (swaalfkes), valken (vaalkjes), waterhoentjes (wotterpiekjes), eendjes (aindjes) en meer. Toen begin jaren negentig een project aanving met meerkoeten in het Lauwersmeer en daarover een telefonisch gesprek werd gevoerd, speelde de vertaalslag van Gronings naar Nederlands de gesprekspartners even parten en hoorden wij tot onze grote hilariteit dat er meer ‘wotterkloeten’ in het Lauwersmeer zouden komen. In Kees Kervels’ Handige Wandelwaaier Vogels was die soort jammerlijk onvindbaar.