Het Gronings heeft zoveel bijzondere woorden dat ik er nauwelijks over uitgepraat raak. ‘Stipdiggel’ vind ik zo`n juweeltje.
Een stipdiggel – vroeger ook wel stipkopke – was van oudsher ‘gewoon’ een kommetje van aardewerk met daarin boter, spekvet of mosterd om aardappelen in te dippen (als het ware een saus- of tapasschaaltje, dus). In het Gronings is ‘stippen’ de gangbare term voor deze handeling. Het gerecht ‘mosterdstip’ of kortweg ‘stip’ is bijvoorbeeld bekend : nieuwe aardappelen stip je even aan in de mosterd alvorens deze te consumeren.
In de vijftiende en zestiende eeuw dook het woord ‘deghel’ al op in de betekenis ‘plaat van een drukpers’ (en daarmee ligt de link naar ‘tegel’ voor de hand) en in de betekenis van aarden kroes/ smeltkroes.
Diggelen is in het Nederlands ook nog steeds bekend in de betekenis van scherven (iets valt aan diggelen; gruzelementen), maar vroeger werd er – met name in deze contreien – eveneens grof aardewerk mee aangeduid.
Een meisje dat klein van stuk is noemen we ook een stipdiggel. In het buuswoordenboek van Reker wordt de beschrijving ‘klein en aardig meisje’ gebruikt, terwijl het heden ten dage vooral een meisje met een pittig karakter lijkt te betreffen. Googelend vind ik bijvoorbeeld ‘Mìnsenkinder, dij verrekte stipdiggel!’, uit een toneeltekst van Nico Torrenga.
Bronnen:
Nieuw Groninger Woordenboek, K. ter Laan
Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw, H. Molema
Zakwoordenboek, S. Reker
https://www.neerlandistiek.nl/2014/07/addenda-ewn-degel/